Voor het evalueren van interacties tussen de contactlens en de traanfilm, en hoe deze interacties discomfort tot gevolg kunnen hebben, deed de workshop een beschouwing van de biofysische en biochemische effecten van het dragen van lenzen op de traanfilm en welke invloed die hebben op discomfort.
Door de fysieke aanwezigheid van een contactlens wordt de traanfilm verdeeld in een prelens traanfilm en een postlens traanfilm, waardoor nieuwe interacties ontstaan in het oogmilieu. Bij het aanbrengen van de lenzen en het daaropvolgend dragen van de lenzen treden veranderingen op in de traanfilm. Daarnaast is de kans ook groot dat er biochemische verschillen zullen zijn tussen lagen traanfilm prelens en postlens. De opdeling van de traanfilm bij het aanbrengen en dragen van lenzen leidt tot een aantal veranderingen in de samenstelling waardoor de traanfilm aan de voorkant van de lens minder stabiel is, met ook minder duidelijke veranderingen aan de traanfilmlaag achter de lens. Bij deze traanfilm aan de voorkant van de lens is de lipidenlaag dunner, het traanvolume kleiner, en de verdampingssnelheid hoger dan bij een normale traanfilm. Hoewel nog niet volledig duidelijk is welke gevolgen deze traanvochteigenschappen hebben op discomfort, lijken de tot op heden beschikbare gegevens er specifiek op te wijzen dat verminderde traanfilmstabiliteit, snellere verdamping van het traanvocht, vertraagde vernieuwing van de traanfilm en kristallisatie (‘tear ferning) van het traanvocht verband houden met CLD. Er is bijkomend bewijs nodig om het verband aan te tonen tussen CLD en traanvolume, oppervlaktespanning, osmolariteit, pH en oogoppervlaktemperatuur.
Wat betreft biochemische veranderingen in de samenstelling van traanfilm bij het dragen van contactlenzen, lijkt er geen verband te zijn tussen CLD en de concentratie proteïne, lactoferrine en lysozym. De momenteel beschikbare gegevens suggereren dat de concentraties lipocalin-1 in traanvocht, de concentraties en activiteit van sPLA2, en de concentraties gedegradeerde lipiden hoger, en de concentraties fosfolipiden lager kunnen zijn bij CLD, wat mogelijk overeenstemt met biochemische en functionele veranderingen in de lipidenlaag van de traanfilm. Bepaalde polaire lipiden, met name de (O-acetyl)-omega-hydroxy vetzuren en hun esters, werden in verband gebracht met de melding van symptomen en spelen mogelijk een rol bij CLD. Er is bijkomend bewijs nodig om een verband vast te stellen tussen MUC5AC en andere veranderingen in het proteoom van traanvocht bij CLD. Gezien het potentiële bewijs voor slijtage door frictie en ‘lid wiper epitheliopathie’ in de pathofysiologie van CLD, zou men verwachten dat er meer weefsel- en traanproteasen en ontstekingsmediatoren aanwezig zouden zijn in de traanfilm, maar voor dergelijke veranderingen werd nog geen sluitend bewijs gevonden.
Er zijn nog aanzienlijke leemtes in onze kennis van de mate waarin veranderingen in de traanfilm bij lensgebruik verantwoordelijk zijn voor CLD. Er zijn goede bewijzen voor een verband tussen veranderingen in de traanlipiden in de prelens traanfilm en CLD, hoewel niet duidelijk is of deze veranderingen causaal zijn, dan wel of ze al aanwezig waren voordat er lenzen werden gebruikt. Om deze verbanden beter te begrijpen, is het belangrijk dat bij toekomstig onderzoek de definitie van CLD wordt gebruikt zoals die hier werd gedefinieerd, alsook dat de relevante populaties worden bestudeerd binnen een gepaste onderzoeksopzet. Het gebrek aan gegevens over de postlens traanfilm bij CLD heeft wellicht te maken met de moeilijkheden die zich stellen bij het onderzoeken van deze laag, naast het feit dat deze laag relatief statisch is doordat ze grotendeels zit opgesloten achter de contactlens.
Er is ook informatie die erop wijst dat de parameters van de prelens traanfilm onderling met elkaar verbonden zijn, wat het moeilijk maakt om één enkel onderdeel aan te wijzen als de verantwoordelijke voor CLD. De traanfilmstabiliteit (via verdamping) wordt echter erkend als een belangrijke factor bij CLD, en lijkt een gevolg te zijn van meerdere kenmerken van de traanfilm en hun onderlinge wisselwerking. Gezien de invloed die stabiliteit van de prelens traanfilm heeft op CLD, moet bij toekomstig onderzoek aandacht worden besteed aan het ontwikkelen van nieuwe materialen of oppervlaktebehandelingen om traanvochtverdamping tegen te gaan bij het gebruik van lenzen, en aan het ontwikkelen van bevochtigingsmiddelen in verzorgingsproducten om de vochtigheid van contactlenzen op lange termijn te bevorderen.